WAT DIENT DEN GEKWELDE. Wat dient den gekwelde, die langzaam kwijnt In kommer, angst, en leed dat schrijnt, Het heiligste recht waar geen man vóór staat? De lachendste hoop die wijkt? Wat baat Bij hoorende dooven, bij rijkdom en pracht, Het schreien, uiterste bede en klacht, Der kinderen weer en wapen? Ach, Zij vluchtten de stoep waar Lazarus lag. Hun honden zijn beter dan zij... Recht op, O man met den pijnvol pezigen kop, Het rovende been en het bloedende hart. Recht op en fier! Verbijt uw smart! Wil: wil geneest, versterkt, geeft moed. Weer spannen uw spieren, weer bruist uw bloed; Weer leeft gij, weer waagt gij uw lijf voor uw lot: Help nu u zelf, zoo helpt u God! 58 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.